Zichtbaar verleden: herdenken én erkennen van het koloniaal verleden in de Oost

De zomer van dit jaar liet opnieuw zien hoe levendig en belangrijk het herdenken van het koloniaal verleden is. Op verschillende plekken in Nederland kwamen Molukse gemeenschappen samen om stil te staan bij het einde van de strijd in voormalig Nederlands-Indië. In onder meer Leidschendam-Voorburg en Waalwijk werden indrukwekkende herdenkingen georganiseerd, waar nabestaanden, jongeren en lokale bestuurders samenkwamen om eer te bewijzen aan wie geleden en gestreden hebben. Deze bijeenkomsten maakten pijnlijk duidelijk dat dit verleden voor velen geen afgesloten hoofdstuk is, maar een levende werkelijkheid die doorwerkt in identiteiten, gemeenschappen en intergenerationele ervaringen.

Beeld: Charles Poorter

Tegelijkertijd werd in Sint-Michielsgestel een bijzonder moment gemarkeerd: de onthulling van een monument op de Javaanse begraafplaats, ter gelegenheid van 130 jaar Javaanse immigratie in het Koninkrijk. Op deze plek liggen 75 van de eerste Javanen die na de onafhankelijkheid van Suriname naar Nederland kwamen, van wie 51 graven nog aanwezig zijn. Het was een indrukwekkende en emotionele bijeenkomst. Voor het eerst in Nederland is er een tastbare herinneringsplek gecreëerd voor deze groep contractarbeiders, wier geschiedenis lang onzichtbaar is gebleven. De aanwezigen benadrukten dat de impact van die periode nog altijd voelbaar is. De contractarbeid heeft diepe sporen nagelaten, in levensverhalen, in kansenongelijkheid, en in de manier waarop generaties nazaten naar zichzelf en hun plek in de samenleving kijken.

Dat maakt één ding helder: herdenken alléén is niet genoeg. Monumenten zijn belangrijk als symbolen van erkenning en als plekken van collectieve herinnering, maar ze moeten worden verbonden met de verhalen die eraan ten grondslag liggen. Want achter elk monument schuilen mensen: mannen, vrouwen en kinderen die gedwongen of onder valse beloften hun leven opgaven voor een systeem dat hen vaak weinig menselijkheid toonde. Hun verhalen zijn nauwelijks terug te vinden in onze geschiedenisboeken. In het onderwijs is dit verleden nog grotendeels een voetnoot, terwijl het voor honderdduizenden Nederlanders de kern vormt van hun familiegeschiedenis en identiteit.

Dat geldt niet alleen voor de Javaanse contractarbeiders. Ook het slavernijverleden in de Oost, in wat nu Indonesië is, blijft vaak buiten beeld, terwijl het omvangrijk en diep verweven was met de koloniale economie. Onder het bewind van de VOC en later het gouvernement van Nederlands-Indië werden honderdduizenden mensen tot slaaf gemaakt en verhandeld, onder meer op de Banda-eilanden, de Molukken, op Java en Bali, en van daaruit verspreid over de hele archipel. Tot diep in de 19e eeuw waren tot slaaf gemaakte mensen onmisbaar in huishoudens, plantages, militaire garnizoenen en stedelijke economieën. Dit verleden heeft blijvende sporen nagelaten in sociale structuren, ongelijkheid en de beeldvorming over bevolkingsgroepen, maar speelt nauwelijks een rol in het hedendaagse slavernijdiscours dat vooral op het Trans-Atlantische gebied gericht is. Ook de geschiedenis van de Hindustaanse immigratie en de Chinese contractarbeid in Suriname, en de ervaringen van Molukkers en Indo-Europeanen na de onafhankelijkheid van Indonesië, blijven vaak onderbelicht. Deze groepen vormen inmiddels een wezenlijk deel van de Nederlandse samenleving, maar hun verhalen zijn zelden structureel verankerd in ons nationale geheugen. Wanneer erkenning uitblijft, blijven ook de wonden open: het leed, het verlies en het onrecht blijven voelbaar, maar onuitgesproken. Het risico is dat generaties opgroeien met een gevoel van ontheemding of onzichtbaarheid in het land dat zij hun thuis noemen.

Beeld: ©Bureau NCDR

Het is daarom tijd om verder te gaan dan herdenken. We moeten erkennen, openlijk en actief, dat deze geschiedenissen onderdeel zijn van wie wij als samenleving zijn. Dat vraagt om meer dan jaarlijkse bijeenkomsten. Het vraagt om structurele verankering in onderwijs, in musea, in openbare kunst en in beleid. Om het herschrijven van onze geschiedenisboeken zodat zij ook hún verhalen vertellen. Om ruimte in de publieke ruimte, in curricula, in media en in de culturele sector voor deze perspectieven. Pas als deze verhalen gehoord, gezien en erkend worden, kunnen we bouwen aan een werkelijk inclusieve samenleving.

De indrukwekkende herdenkingen deze zomer laten zien dat de behoefte daaraan groot is. Jongeren zoeken naar hun wortels, naar erkenning voor de offers van hun (groot)ouders, naar een eerlijk verhaal dat hen verbindt met het land waarin zij leven. Laten we die zoektocht niet overlaten aan toeval of individuele inzet, maar er als samenleving verantwoordelijkheid voor nemen. Herdenken is een begin, maar erkennen is de stap die nu moet volgen.

Laten we ervoor zorgen dat dit deel van onze gezamenlijke geschiedenis niet langer een vergeten bladzijde blijft, maar een volwaardig hoofdstuk wordt: zichtbaar, tastbaar en levend. Alleen dan worden de nazaten van dit verleden écht gezien en gehoord. En alleen dan kan herdenken werkelijk helend zijn.