Door Rabin Baldewsingh (NCDR)
Elke december, rond de Internationale Mensenrechtendag op 10 december, denk ik terug aan de vele gesprekken die ik dit jaar voerde: met jongeren die worden uitgesloten omdat ze “niet in het plaatje passen”, met islamitische Nederlanders die zich onveiliger voelen, met professionals die worstelen met hoe ze diversiteit ruimte kunnen geven zonder ruzie te krijgen, en met bestuurders die zeggen: “We willen het goed doen, maar het debat is zo gepolariseerd.” Juist in die gesprekken zie ik een patroon dat we als samenleving onder ogen moeten durven zien: we praten over discriminatie alsof het een incident is. Een uitglijder. Een misverstand. Een extreme uitwas. Maar zolang we discriminatie blijven verkleinen tot losse voorvallen, missen we de kern. Discriminatie is geen incident; het is een mensenrechtenvraagstuk. En dus een directe toets voor de kracht van onze rechtsstaat.
In mijn rol als Nationaal Coördinator tegen Discriminatie en Racisme zie ik dagelijks hoe kwetsbaar die rechtsstaat wordt, zodra discriminatie ruimte krijgt. Want de rechtsstaat is niet iets abstracts uit een handboek bestuursrecht; het is de garantie dat iedereen in Nederland dezelfde bescherming verdient. Dat niemand minder rechten mag hebben vanwege wie ze zijn. Dat de overheid niet selectief beschermt, en burgers elkaar niet selectief respecteren. Wanneer mensen structureel anders worden behandeld vanwege hun afkomst, religie, huidskleur, naam, gender of beperking, dan gaat het dus niet alleen om “onrechtvaardigheid”. Dan gaat het om rechtsstatelijke erosie.
Ik ben het afgelopen jaar te vaak gewaarschuwd dat het zogenaamd te scherp is om dat zo te zeggen. Maar laten we eerlijk zijn: als we zelfs de waarheid gaan masseren om maar geen ongemak te veroorzaken, dan beschermen we geen gelijkwaardigheid. Dan beschermen we vooral de status quo. Wat ik zie in meldingen, data en ontmoetingen door het hele land is, dat mensenrechten hier en nu onder druk staan. Niet ergens ver weg, maar in Nederlandse klaslokalen, op werkvloeren, in wijken, op sociale media en soms in publieke instituties zelf. Wanneer Afrofobie en islamofobie normaler klinken, wanneer mensen met een migratieachtergrond minder kansen krijgen, wanneer LHBTI+ jongeren hun veiligheid verliezen, dan is dat geen debat. Dan is dat een alarmbel.
En als Nationaal Coördinator is mijn opdracht helder: niet sussen, maar verduidelijken. Niet wachten, maar agenderen. Niet polariseren, maar wel benoemen waar de lijnen liggen. Mensenrechten zijn de ruggengraat van onze democratische rechtsstaat en dus geen optie, luxe of politieke voorkeur. Daarom vraag ik eenieder, in deze maand van reflectie, om één vraag serieus te stellen: Beschermen we in Nederland daadwerkelijk de mensenrechten van iedereen, of vooral van degenen die al stevig staan? Als het antwoord u ook maar even laat twijfelen, dan is dat precies waarom mijn werk bestaat. Op Mensenrechtendag hoeven we niets te vieren. We hoeven alleen te onthouden wat er op het spel staat. En opnieuw te besluiten dat discriminatie bestrijden geen morele hobby is, maar een kerntaak in het bewaken van onze rechtsstaat.